Het ‘zo-goed-als-zeker’-criterium van de Hoge Raad

Dit artikel behandelt het belangrijke arrest van 16 februari 2024 en de kennisgroepstandpunten over gevolgen van schenkingen en verkrijgingen vrij van recht voor box 3.

Een vrouw trouwt in 2015 in wettelijke gemeenschap van goederen. Op 19 oktober 2017 zijn de echtelieden huwelijkse voorwaarden aangegaan. Hierbij is de vrouw gerechtigd tot 90% van de bezittingen en schulden van de huwelijksgemeenschap en de man tot 10% daarvan. Ten tijde van de wijziging van de huwelijksgemeenschap is de man ernstig ziek, maar niet terminaal. De man komt korte tijd later in 2017 toch te overlijden. De inspecteur accepteert de wijziging van de huwelijkse voorwaarden niet en legt een aanslag erfbelasting op uitgaande van een 50-50-verdeling van de huwelijksgemeenschap.

Geschilpunten in cassatie

In cassatie moet de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2024:239) onder meer oordelen of het aangaan van de huwelijkse voorwaarden een schenking is van de man van 40% van de toenmalige gemeenschap aan de vrouw. Ook moet de Hoge Raad een oordeel geven of er in de gegeven omstandigheden sprake is van fraus legis.

Boedelmenging is geen gift

De oude rechtspraak inzake boedelmenging geldt nog steeds, ook als volgens de huwelijkse voorwaarden de echtgenoten voor ongelijke delen gerechtigd zullen zijn. Zolang er nog geen voltooide eenzijdige vermogensverschuiving is, is geen sprake van een gift. Zie de arresten van 28 januari 1959, ECLI:NL:HR:1959:AY1786 en 17 maart 1971, ECLI:NL:HR:1971:AX5018. Ook kan hier het arrest van 7 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:708 worden genoemd. Zie over dit laatste arrest ook ‘Storting op gezamenlijke rekening vormt geen schenking’.

Boedelmenging kan soms wel fraus legis zijn

Dat neemt niet weg dat er toch sprake kan zijn van een gift op grond van fraus legis. Namelijk als de huwelijkse voorwaarden worden aangegaan met als doorslaggevend motief het ontgaan van erfbelasting. Daarbij moet het aangaan van die huwelijkse voorwaarden bovendien in strijd komen met doel en strekking van de Successiewet. Dat doet zich voor als de vermogensverschuiving door het aangaan van de huwelijkse voorwaarden en het vervolgens overlijden van één van de echtgenoten niet zou worden aangemerkt als een verkrijging krachtens erfrecht. Van zodanige strijd met doel en strekking van de Successiewet is sprake als ten tijde van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden zo goed als zeker is dat de echtgenoot die daardoor voor het kleinste deel van de gemeenschap gerechtigd is, eerder komt te overlijden dan die andere echtgenoot. Dan moet worden aangenomen dat de wijziging in de gerechtigdheid door de huwelijkse voorwaarden geen andere praktische betekenis kon hebben, dan het vermijden van erfbelasting. De vraag is dan uiteraard wanneer zich exact de situatie voordoet dat zo goed als zeker is dat de echtgenoot die het laagste aandeel in de gemeenschap heeft, als eerste komt te overlijden. Schols vraagt zich in zijn noot bij het arrest in NTFR 2024/359 af of de laatste sacramenten van de pastoor nog een rol hierbij kunnen spelen of kan een verklaring van een notaris hier nog van betekenis zijn? Moet een arts verklaren wanneer de patiënt zo ziek is dat het zo goed als zeker is dat deze binnenkort komt te overlijden? Ongetwijfeld zal dit arrest weer de nodige rechtspraak uitlokken.

Wat als huwelijk eindigt door echtscheiding?

Schols gaat in zijn voornoemde noot bij het arrest ook nog uitgebreid in op de situatie dat het huwelijk eindigt door echtscheiding. Stel dat in de casus sprake is van een scheiding kort na het aangaan van de huwelijkse voorwaarden waarbij de vrouw tot 90% van de huwelijksgemeenschap gerechtigd wordt. In plaats van zo goed als zeker komen te overlijden is dan de situatie aan de orde dat zo goed als zeker is dat zal worden gescheiden. Dan gaat het met name om de vraag of dan schenkbelasting of overdrachtsbelasting is verschuldigd. Na analyse van enkele klassieke arresten concludeert Schols, dat in geval van wijziging van de huwelijkse voorwaarden in het zicht van echtscheiding de uitkomst wel eens anders zou kunnen uitpakken, in het nadeel van belanghebbende.

Kennisgroepstandpunten inzake verkrijgingen vrij van recht

In KG:202:2024:19 beantwoordt de kennisgroep inkomstenbelasting-niet winst de vraag of een schenker de verschuldigde schenkbelasting in mindering mag brengen op zijn box 3-grondslag. Een schenker schenkt bijvoorbeeld in oktober 2023 een bedrag aan zijn kinderen en bepaalt daarbij dat hij ook de verschuldigde schenkbelasting betaalt (een schenking vrij van recht). Op 1 januari 2024 is nog geen aanslag schenkbelasting opgelegd. Is de verplichting voor de schenker om de schenkbelasting te betalen aftrekbaar van zijn box 3-grondslag? Ja, want de verplichting volgt uit de schenkovereenkomst en niet rechtstreeks uit de Successiewet.

Gevolgen schenking vrij van recht voor de verkrijger

In KG:202:2024:20 beantwoordt diezelfde kennisgroep de vraag hoe een ontvangen schenking vrij van recht voor de begiftigde in box 3 moet worden aangegeven. In oktober 2023 ontvangt een begiftigde een schenking en doet daarvan aangifte. Op 1 januari 2024 is nog geen aanslag schenkbelasting opgelegd. De schenker neemt de verschuldigde schenkbelasting in zijn aangifte inkomstenbelasting op als schuld (KG:202:2024:19). De verkrijger neemt de corresponderende vordering op als overige bezitting in box 3. Daarnaast mag de verkrijger op grond van goedkeurend beleid de verschuldigde schenkbelasting in mindering brengen op zijn banktegoeden. Zie over voornoemde kennisgroepstandpunten ook ’KGS schenkingen vrij van recht en box 3’.

Bron @Taxence