Een bezwaar tegen een besluit op een verzoek om omzetbelasting-teruggaaf is niet-ontvankelijk als het verzoek niet bij aangifte is gedaan, ook al hebben eerdere instanties inhoudelijk beslist.
X bv is belastingplichtige voor de omzetbelasting en werd uitgenodigd om aangifte te doen voor het tweede kwartaal van 2019. De bv heeft dit aangiftebiljet echter niet ingediend. In plaats daarvan heeft X bv bij brief van 9 juli 2019 de inspecteur verzocht om teruggaaf van omzetbelasting voor dit tijdvak. De inspecteur heeft beslist dat de bv geen recht op teruggaaf heeft. Tegen deze beslissing heeft X bv bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar zijn beslissing gehandhaafd en de rechtbank heeft het beroep van de bv ongegrond verklaard. Het geschil betrof de vraag of bezwaar openstaat tegen de beslissing van de inspecteur op het teruggaafverzoek.
Geen bezwaarrecht zonder aangifte
Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch oordeelt dat X bv volgens art. 31 lid 1 Wet OB het verzoek om teruggaaf bij aangifte had moeten doen voor het tijdvak waarin het recht op teruggaaf is ontstaan. Omdat de bv geen aangifte heeft gedaan, kan de beslissing van de inspecteur niet worden aangemerkt als een voor bezwaar vatbare beschikking in de zin van art. 31 lid 8 Wet OB. Daarom staat volgens art. 26 AWR daartegen geen beroep open bij de bestuursrechter en staat ingevolge art. 7:1 Awb evenmin bezwaar open. Het hof vernietigt daarom de uitspraken van de rechtbank en de inspecteur, verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk en bepaalt dat alleen een vordering bij de burgerlijke rechter mogelijk is.
Hoge Raad bevestigt hofoordeel
De Hoge Raad verwerpt de stelling van X bv dat het hof de ontvankelijkheid van het bezwaar niet had mogen beoordelen omdat eerdere instanties inhoudelijk hadden beslist. De situatie verschilt van het arrest van 16 juli 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1153), dat ging over tijdigheid van bezwaar. In deze zaak gaat het om de vraag of het bezwaar ziet op een besluit waartegen volgens art. 26 lid 1 letter b AWR beroep openstaat bij de bestuursrechter. Het hof heeft deze vraag terecht beoordeeld omdat de AWR een gesloten stelsel van rechtsmiddelen kent. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep ongegrond.
Bron @Taxence