veelgestelde vragen tijdens de Intermediairdagen Belastingdienst 2025.
De Belastingdienst heeft fiscaal dienstverleners en salarisprofessionals tijdens de intermediairdagen bijgepraat over de veranderingen in het Belastingplan 2026. Eén van de veelgestelde vragen ging over de bijtelling voor het privégebruik van de fiets. In het nieuwe Belastingplan is er namelijk geen automatische koppeling meer tussen woon-werkverkeer en de bijtelling voor privégebruik.
Als de fiets voor woon-werkverkeer wordt gebruikt, geldt niet meer automatisch een bijtelling voor privégebruik. Maar er geldt wel een bijtelling van 7 procent als de fiets gebruiken kan worden voor privédoeleinden. Er geldt alleen géén bijtelling als de fiets in minder dan 10 procent van de gevallen bij de woon- of verblijfadres staat.
Box 3
Ook over box 3 waren vragen van fiscaal dienstverleners. Eén van de vragen ging over de indieningstermijn van het formulier ‘Opgaaf Werkelijk Rendement’ als de aanslag nog moet worden opgelegd. Op sommige brieven van klanten stond namelijk een termijn van 12 weken, op andere een termijn van 26 weken.
Het klopt dat er verschillen zijn in indieningstermijn. Welke termijn geldt, hangt af van wie de aangifte destijds heeft ingediend: de belastingplichtige zelf of de fiscaal dienstverlener. In het eerste geval geldt een termijn van 12 weken, ook als de belastingplichtige inmiddels een fiscaal dienstverlener heeft.
In het tweede geval geldt een ruimere termijn van 26 weken, onder andere omdat fiscaal dienstverleners vaak meerdere klanten hebben en mogelijk informatie moeten opvragen bij hun klanten. Om te voorkomen dat fiscaal dienstverleners in tijdnood komen, biedt de Belastingdienst hen meer tijd.
Herziening btw op kostbare investeringen
Ondernemers kunnen de btw over investeringen terugvragen als de kosten zijn gemaakt voor btw-belaste omzet. Vanaf 1 januari 2026 geldt er een herzieningsperiode van 5 jaar op investeringsdiensten vanaf 30.000 euro. Voorbeelden hiervan zijn schilderwerk, dakrenovaties en verbouwingen. Eén van de vragen hierover was: Stel dat een aannemersbedrijf in 2026 verschillende opdrachten krijgt. Hoe moeten de opdrachtgevers dan omgaan met de aftrek van voorbelasting?
De herziening houdt in dat de aftrek van voorbelasting bij de opdrachtgever niet meer meteen vaststaat. Maar dat de aftrek van voorbelasting na het jaar van ingebruikname – vaak het moment waarop de dienst wordt afgerond – nog vier jaar wordt gevolgd. Dit wordt de ‘herzieningsperiode’ genoemd. In die periode moet de ondernemer elk jaar nagaan of de aftrek van voorbelasting nog klopt met het daadwerkelijke gebruik voor belaste en vrijgestelde prestaties in dat jaar.
Verschilt de aftrek voor dat jaar meer dan 10 procent van de oorspronkelijke aftrek, dan moeten ondernemers dit aangeven in hun btw-aangifte.
Auto
Ook de youngtimer-regeling kwam aan bod. Met ingang van 1 januari 2026 wordt de minimumleeftijd voor zogenaamde “youngtimers” met één jaar verhoogd, van 15 naar 16 jaar. Vanaf 2027 wordt deze leeftijdsgrens nog verder opgehoogd: uitsluitend auto’s van 25 jaar en ouder vallen dan nog onder deze regeling. Concreet betekent dit dat de bijtelling voor het privégebruik van de youngtimer 35 procent van de waarde in het economische verkeer bedraagt.
Handhaving arbeidsrelaties
Ook hadden veel adviseurs vragen over het werken met zzp’ers. Vooral over de manier waarop de Belastingdienst vanaf 2026 handhaaft op schijnzelfstandigheid.
Vanaf 1 januari 2026 vervalt de ‘zachte landing’. Dat betekent dat de Belastingdienst weer boetes kan opleggen als opdrachtgevers met schijnzelfstandigen werken. Ook start de Belastingdienst niet meer per definitie met een bedrijfsbezoek en boekenonderzoek van het meest recente aangiftetijdvak voor het beoordelen van schijnzelfstandigheid.
Voor correcties over het kalenderjaar 2025 geldt de zachte landing nog wél en kan de Belastingdienst dus géén boetes opleggen. Wel kan de Belastingdienst met terugwerkende kracht corrigeren tot 1 januari 2025. Over de periode vóór 1 januari 2025 kan de Belastingdienst alleen corrigeren als er sprake is van kwaadwillendheid of als een eerdere waarschuwing niet voldoende is opgevolgd. Dit kan tot maximaal vijf jaar terug.