Het HvJ EU heeft bepaald dat een houdstervennootschap soms geen recht heeft op aftrek van voorbelasting, als zij van derden afgenomen diensten in ruil voor een deelneming inbrengt in dochterondernemingen.
Een Duitse houdstervennootschap hield zich bezig met de verwerving, het beheer en de exploitatie van vastgoed. Ook hield zij zich bezig met het ontwerp, de sanering en uitvoering van bouwprojecten. De houdstervennootschap had meerderheidsdeelnemingen in twee vennootschappen. Deze vennootschappen verrichtten voornamelijk vrijgestelde bouwactiviteiten. De houdstervennootschap en de minderheidsaandeelhouders in de twee voornoemde vennootschappen kwamen overeen dat de houdstervennootschap een inbreng in natura zou doen. Die inbreng bestond uit het om niet verrichten van diensten op het gebied van management en boekhouding. De houdstervennootschap verrichtte deze diensten deels zelf met eigen personeel en materiaal en deels door goederen en diensten bij andere ondernemingen af te nemen.
Het geschil bij HvJ EU
Bij HvJ EU is in geschil of de Duitse houdstervennootschap de btw op voornoemde goederen en diensten van andere ondernemingen in aftrek mag brengen.
Oordeel HvJ EU
Het HvJ EU oordeelt dat een holding die in een later stadium belaste handelingen verricht voor dochterondernemingen, geen recht heeft op aftrek van voorbelasting als:
- de holding de diensten in de algemene winst van de dochterondernemingen inbrengt, in ruil voor een deelneming in die dochterondernemingen; en
- de diensten niet rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met de eigen btw belaste handelingen van de holding, maar met de voor het merendeel vrijgestelde activiteiten van de dochterondernemingen; en
- de diensten niet zijn opgenomen in de prijs van de voor de dochterondernemingen verrichte belaste handelingen; en
- de diensten niet behoren tot de algemene kosten van de eigen (met btw belaste) economische activiteit van de holding.
Bron @Taxence