Het hof oordeelt dat de stichting niet voldoet aan de ANBI-criteria omdat zij met haar activiteiten vooral particuliere belangen dient in plaats van het algemeen nut.
Een stichting is op 7 april 2009 opgericht door een adviesbureau voor tijds- en workforce management met als doel tijd en planning structureel op de maatschappelijke agenda te zetten en het welzijn te bevorderen. Op 8 september 2020 vraagt de stichting de inspecteur om aan te merken als ANBI. De inspecteur wijst de aanvraag af, waartegen de stichting in beroep gaat. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en kent de ANBI-status met terugwerkende kracht toe. Volgende de rechtbank heeft de stichting aannemelijk gemaakt dat haar activiteiten rechtstreeks gericht zijn op het dienen van het algemeen belang en dat zij ook feitelijk voor meer dan 90% het algemeen nut nastreeft. De inspecteur gaat in hoger beroep bij het hof.
Algemeen nut toets
Hof herhaalt dat een ANBI uitsluitend of nagenoeg uitsluitend een algemeen belang moet dienen. Daarbij toetst het hof de statuten en feitelijke werkzaamheden op basis van art. 5b, eerste en derde lid, AWR en artikel 1a Uitvoeringsregeling AWR. Het hof wijst op de Minerva‑arresten en benadrukt dat de activiteiten van de stichting rechtstreeks moeten zijn ingericht op algemeen nut en dat meer dan 90% van de activiteiten het algemeen belang moet dienen.
Het hof oordeelt dat de stichting zich met haar activiteiten voornamelijk richt op specifieke doelgroepen, zoals middelbare scholieren, nachtwerkers en jonge gezinnen. Hoewel deze activiteiten positieve maatschappelijke effecten kunnen hebben, acht het hof ze onvoldoende rechtstreeks gericht op het algemeen belang. Daarmee zijn de werkzaamheden te veel op particuliere belangen gericht om als ANBI te kwalificeren.
Het hof concludeert dat de stichting niet voldoet aan de voorwaarden voor ANBI-status, zodat het hoger beroep van de inspecteur slaagt.
Bron @Taxence