De tijdelijke verhuur van een zelfstandig bruikbare verdieping met eigen voorzieningen leidt niet tot een aparte eigen woning. De huurinkomsten vallen onder de tijdelijke-verhuurregeling van artikel 3.113 Wet IB 2001.
Een man bezit een woning bestaande uit drie verdiepingen, met één voordeur en zonder gescheiden nutsvoorzieningen. In 2018 verhuurt hij de eerste verdieping, die beschikt over een eigen keuken, badkamer, woonkamer en slaapkamer, via een platform aan toeristen. De overige verdiepingen bewoont hij zelf. De inspecteur rekent 70% van de huurinkomsten tot het inkomen uit werk en woning op basis van de tijdelijke-verhuurregeling. De man stelt dat de eerste verdieping een zelfstandige woning vormt en dat de huurinkomsten niet in box 1 thuishoren. Het geschil draait om de vraag of sprake is van één of twee woningen en of de tijdelijke-verhuurregeling van toepassing is.
Eén woning ondanks zelfstandige voorzieningen
Het hof oordeelt dat het gebouw, ondanks de eigen voorzieningen op de eerste verdieping, als één woning moet worden aangemerkt. Doorslaggevend is dat het pand historisch, bouwkundig en kadastraal als één geheel is opgezet en geleverd. De aanpassingen voor verhuur zijn niet bouwkundig van aard en onvoldoende om van een tweede zelfstandige woning te spreken. Ook het ontbreken van een kadastrale splitsing en gescheiden nutsvoorzieningen wijst op één woning.
Bron @Taxence