Verkoper van B.V. toch eerder aansprakelijk

Verkoopt een dga zijn B.V. met daarin een herinvesteringsreserve, maar met onvoldoende middelen om deze fiscale claim te voldoen? Dan riskeert de dga aansprakelijkstelling. Dat de koper tegenover de vrijval van de herinvesteringsreserve misschien een vordering kan afwaarderen, is geen garantie om aan deze aansprakelijk te ontkomen.

Een dga hield via zijn holding 50% van de aandelen in een B.V. In deze B.V. bevond zich een herinvesteringsreserve (HIR) van bijna € 700.000. De B.V. keerde in 2008 en 2009 in totaal ruim € 655.000 aan dividend uit aan haar aandeelhouders. Ongeveer een week na de laatste dividenduitkering verkochten de aandeelhouders van de B.V. deze aandelen aan een derde. Per 31 december 2009 belandde de B.V. in een fiscale eenheid. In haar aangifte over 2009 liet zij haar HIR vrijvallen en wilde daartegenover een afwaardering op een vordering van een lichaam buiten de fiscale eenheid plaatsen.

Disculpatiemogelijkheid

De fiscus accepteerde dit niet. Toen bleek dat de B.V. de fiscale claim over de HIR niet kon betalen, stelde de ontvanger van de belastingen de dga aansprakelijk voor een deel van deze claim. De dga wil gebruik maken van de disculpatiemogelijkheid. De Hoge Raad geeft hem daartoe gelegenheid. De dga stelt dat hij ervan mocht uitgaan dat door handelingen van de koper van de aandelen bij de B.V. een aftrekbare waardedaling van een vordering tegenover de vrijval van de HIR zou komen te staan. Maar de Hoge Raad vindt dat geen reden om de aansprakelijkstelling te vernietigen. De situatie van de dga is niet te vergelijken met de situatie dat na de aandelenverkoop de koper van de B.V. handelingen verricht waardoor de B.V. haar fiscale verplichtingen niet meer kan voldoen. Op het moment van de aandelenverkoop was het vermogen van de B.V. al onvoldoende om de vennootschapsbelasting over de HIR te betalen. De fiscus mag daarom de dga voor een deel van deze belasting aansprakelijk stellen.

Wet: art. 3.54 Wet IB 2001 en art. 40, eerste en zesde lid IW 1990

Meer informatie: Hoge Raad 12 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1178

Bron @Taxence