Wetsvoorstel Belastingplan 2024

Het Belastingplan 2024 en overige Prinsjesdagstukken zijn op dinsdag 19 september 2023 door minister Kaag aangeboden aan de Tweede Kamer.

Het pakket Belastingplan 2024 bestaat uit de volgende 15 wetsvoorstellen:

Belastingplan 2024

Gewijzigde heffingskortingen

Het kabinet verhoogt de arbeidskorting met € 115, schrapt de halvering van de
jonggehandicaptenkorting waartoe eerder is besloten en bevriest de afbouw van de dubbele factor
in de algemene heffingskorting in de bijstand. Hieronder zijn de wijzigingen in heffingskortingen opgenomen zoals vermeld in de Memorie van toelichting van het Belastingplan 2024. Deze betreffen belastingplichtigen die jonger zijn dan de AOW-leeftijd. Voor mensen die ouder zijn dan de AOW-leeftijd gelden lagere maxima.

Heffingskortingen2024 (€)2023 (€)
Algemene heffingskorting maximaal3.3743.070
Arbeidskorting maximaal5.5535.052
Inkomensafhankelijke combinatiekorting maximaal2.9612.694
Jonggehandicaptenkorting902820

Tarieven IB 2024 niet-AOW-er  

Belastingplichtigen die aan het begin van 2024 nog niet de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, krijgen in 2024 naar verwachting met de volgende tariefschijven te maken.

Tarief inkomstenbelasting 2024
Box 1- tariefBel.ink. meer dan (€)maar niet meer dan (€)Tarief 2024 (%)  
Schijf laag tarief 75.62436,97%
Schijf hoog tarief75.624 49,50%
Tarief inkomstenbelasting 2023
Box 1- tariefBel.ink. meer dan (€)maar niet meer dan (€)Tarief 2023 (%)  
Schijf laag tarief 73.03136,93%
Schijf hoog tarief73.031 49,50%

Deze percentages zijn inclusief premies volksverzekeringen. Voor wie minder of geen premies volksverzekeringen gelden, is een andere tariefstructuur van toepassing.

Tarieven IB 2024 AOW-er

Belastingplichtigen die aan het begin van 2024 de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt en zijn geboren na 1946, krijgen in 2024 naar verwachting met de volgende tariefschijven te maken.

Tarief inkomstenbelasting 2024 (AOW-ers)
Box 1- tariefBel.ink. meer dan (€)maar niet meer dan (€)Tarief 2024 (%)  
Tarief schijf 1 38.139*19,07%
Tarief schijf 238.13975.62436,97%
Tarief schijf 375.624 49,50%

*Geboren voor 1946: schijf 1 tot € 40.077

Tarief inkomstenbelasting 2023 (AOW-ers)
Box 1- tariefBel.ink. meer dan (€)maar niet meer dan (€)Tarief 2023 (%)  
Tarief schijf 1 37.149*19,03%
Tarief schijf 237.14973.03136,93%
Tarief schijf 373.031 49,50%

* Geboren voor 1946: schijf 1 tot € 38.703

Deze percentages zijn inclusief premies volksverzekeringen. Voor wie andere premies volksverzekeringen gelden, is een andere tariefstructuur van toepassing.

Verhoging tarief box 3 in 2024 en niet indexeren heffingvrij vermogen

Het kabinet stelt voor om het tarief in box 3 in 2024 met 2%-punt te verhogen. In het Belastingplan 2023 is bepaald dat het tarief in box 3 met ingang van 1 januari 2024 stijgt van 32% naar 33%, en met ingang van 1 januari 2025 stijgt naar 34%. Door de voorgestelde maatregel in dit wetsvoorstel wordt het tarief al met ingang van 1 januari 2024 verhoogd van 32% naar 34%. In 2025 blijft het tarief conform het huidige basispad 34%. Daarnaast stelt het kabinet voor om het heffingvrije vermogen in box 3 niet te indexeren met ingang van 1 januari 2024. Daardoor blijft het heffingvrije vermogen € 57.000 (€ 114.000 voor fiscale partners gezamenlijk). Deze maatregelen worden voorgesteld in het kader van de besluitvorming over het lastenkader in de augustusbesluitvorming.

Verfijningen en verduidelijking van box 3

Aandeel in een VvE en geld op een derdengeldenrekening onder banktegoeden scharen

Het kabinet stelt voor om een aantal vermogensbestanddelen alsnog onder de categorie banktegoeden te brengen. Het gaat om het lidmaatschapsrecht in een vereniging van eigenaars (VvE) en geld op een derdengeldenrekening van een notaris of gerechtsdeurwaarder. Deze vermogensbestanddelen vallen momenteel in de categorie ‘overige bezittingen’, waarvoor in 2023 een forfaitair rendementspercentage van 6,17% geldt. Dit vermogen bestaat echter in de regel uit geld dat wordt aangehouden op een bankrekening. Het forfaitaire rendementspercentage voor banktegoeden, 0,01% in 2023, zal daardoor beter het rendement op dit vermogen weerspiegelen dan het rendementspercentage voor overige bezittingen. Daarom vindt het kabinet het passend om dit vermogen onder de categorie ‘banktegoeden’ te brengen. Voorgesteld wordt deze aanpassing met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2023 te laten gelden. Hieronder worden de verschillende vermogensbestanddelen nader toegelicht.

Defiscaliseren onderlinge vorderingen en schulden bij partners en minderjarige kinderen

Het kabinet stelt daarnaast voor om onderlinge vorderingen en schulden in box 3 tussen fiscale partners en tussen ouders en minderjarige kinderen te defiscaliseren. Voorgesteld wordt deze aanpassing eveneens met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2023 te laten gelden.

Terugwerkende kracht voor beide voorgestelde verfijningen

Voor de hiervoor toegelichte maatregelen ter verfijning van box 3 (aandeel in een VvE en geld op een derdengeldenrekening onder banktegoeden scharen alsmede defiscaliseren onderlinge vorderingen en schulden bij partners en bij ouders met minderjarige kinderen) wordt voorgesteld om deze met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2023 te introduceren. De verfijningen zien op het box 3-stelsel zoals dat tijdens de overbruggingsperiode tot de inwerkingtreding van het nieuwe stelsel van box 3 zal gelden. Het betreft naar verwachting de jaren 2023 tot en met 2026.

Verduidelijking berekening rendementspercentage box 3 bij partners

Om voor de praktijk elk misverstand te voorkomen, is toegezegd om de wettekst op dit punt te verduidelijken. Deze verduidelijking is in het onderhavige wetsvoorstel opgenomen, met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2023.

Het rendement in box 3 wordt zoals gezegd forfaitair berekend op basis van het werkelijk aangehouden vermogen – op peildatum 1 januari – in drie categorieën: banktegoeden, overige bezittingen en schulden. Voor iedere vermogenscategorie geldt een afzonderlijk forfaitair rendementspercentage. Op basis van het berekende rendement wordt één zogenoemd effectief rendementspercentage bepaald. Bij fiscale partners wordt bij de berekening van het effectieve rendementspercentage uitgegaan van de gezamenlijke rendementsgrondslag. Vervolgens kunnen partners de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen (de gezamenlijke rendementsgrondslag met aftrek van het heffingvrije vermogen) onderling verdelen. Bij de verdere berekening van het inkomen in box 3 – het voordeel uit sparen en beleggen – wordt het effectieve rendementspercentage vermenigvuldigd met het aan de partner toegerekende deel van de grondslag sparen en beleggen. Op deze manier kunnen partners de gewenste verdeling aanbrengen in de uiteindelijk verschuldigde belasting in box 3.

Om iedere onduidelijkheid te voorkomen stelt het kabinet voor om met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2023 expliciet in de wettekst op te nemen dat voor de berekening van het effectieve rendementspercentage bij fiscale partners wordt uitgegaan van de gezamenlijke rendementsgrondslag.

Verhogen gerichte vrijstelling reiskostenvergoeding

Het kabinet stelt voor om het maximale onbelaste bedrag per 1 januari 2024 te verhogen naar € 0,23 per zakelijke kilometer, zoals ook was opgenomen in het coalitieakkoord.

Omwille van de uitvoerbaarheid blijft deze maximale onbelaste kilometervergoeding gelden voor alle vervoersmodaliteiten. De voorgestelde verhoging van het maximum van de onbelaste reiskostenvergoeding naar € 0,23 per zakelijke kilometer geldt voor werknemers in de loonheffing, maar wordt eveneens voorgesteld voor de aftrekbaarheid van de reiskosten van IB-ondernemers en resultaatgenieters waar het gaat om het gebruikmaken van een vervoermiddel dat behoort tot het privévermogen. Daarnaast kent de Wet IB 2001 nog enkele forfaits waarbij eveneens het bedrag van de maximale onbelaste reiskostenvergoeding wordt gebruikt. Om de hoogte van deze forfaits uniform te houden, wordt voorgesteld deze eveneens te verhogen. Dit betreft: – aftrek specifieke zorgkosten voor reiskosten ziekenbezoek; – kilometervergoeding voor weekenduitgaven gehandicapten; en – giftenaftrek als een vrijwilliger afziet van reiskostenvergoeding.

Afschrijvingsbeperking gebouwen in de inkomstenbelasting

Voorgesteld wordt een vergelijkbare afschrijvingsbeperking in de winstsfeer van de IB in te voeren. In de IB gaat dan eveneens de WOZ-waarde als bodemwaarde voor gebouwen in eigen gebruik gelden. Na deze wijziging geldt voor alle gebouwen die als bedrijfsmiddel worden gebruikt een afschrijving tot maximaal de WOZ-waarde, ongeacht of het een gebouw in eigen gebruik of ter belegging is en ongeacht of het in een IB-onderneming (of in de resultaatsfeer) of een in onder de Vpb vallend lichaam (Vpb-plichtig lichaam) wordt gebruikt.

Aanpassing energie-investeringsaftrek, milieu-investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieubedrijfsmiddelen

Voorgesteld wordt om vanaf 1 januari 2024 het aftrekpercentage structureel te verlagen van 45,5 procent naar 40 procent.

Verlagen MKB-winstvrijstelling

Het kabinet stelt voor het percentage van de MKB-winstvrijstelling te verlagen Het voorstel is het percentage te verlagen van 14% naar 12,7%. De MKB-winstvrijstelling verlaagt de belastbare winst. Als de onderneming verlies lijdt, verkleint de MKB-winstvrijstelling het fiscale verlies. De opbrengst van de maatregel is onderdeel van de dekking voor de lagere dan eerder voorziene opbrengst van de zogenoemde Pijler 2-maatregelen (het wetsvoorstel Wet minimumbelasting 2024, dat eveneens bij de Tweede Kamer aanhangig is). Daarnaast draagt de maatregel bij aan het verkleinen van het verschil in de fiscale behandeling van werknemers en ondernemers in de IB.

Aanpassen regeling voor geven vanuit een vennootschap

Het kabinet stelt een eenvoudiger systeem voor waarin het mogelijk is om rechtstreeks een gift te doen vanuit een vennootschap. Dit voorstel houdt op de eerste plaats in dat wettelijk wordt geregeld dat giften door de vennootschap aan een ANBI die als een uitdeling aan de aanmerkelijkbelanghouder kunnen worden aangemerkt, niet worden aangemerkt als in box 2 te belasten voordelen en met dividendbelasting te belasten opbrengsten. Het wordt daarmee aantrekkelijker om grote periodieke giften vanuit de vennootschap van de aanmerkelijkbelanghouder te doen. Daarbij vervalt de giftenaftrek in de vennootschapsbelasting voor alle lichamen, waardoor giften bij het bepalen van de winst voor de vennootschapsbelasting niet langer aftrekbaar zijn. Een gift door een vennootschap aan een ANBI of een steunstichting SBBI is en blijft overigens vrij van schenkbelasting bij de ontvangende ANBI of steunstichting SBBI.

De nu voorgestelde wijzigingen regelen per 1 januari 2024 dat: • een door een vennootschap aan een ANBI gedane gift niet aftrekbaar is, ook niet voor zover de gift lager is dan het huidige wettelijke maximum van 50% van de winst en van € 100.000; • het bedrag van die gift niet in aanmerking wordt genomen als een tot het inkomen van de aanmerkelijkbelanghouder te rekenen voordeel in box 2 of als opbrengst voor de dividendbelasting, tenzij de bedragen niet rechtstreeks worden gedaan door de vennootschap, maar bijvoorbeeld door de aanmerkelijkbelanghouder zelf of sprake is van bevoordelingen of bijdragen in contant geld.

Verruiming herinvesteringsreserve bij het staken van een gedeelte van een onderneming ten gevolge van overheidsingrijpen

In de Voorjaarsnota 2023 is het voornemen om de toepassing van de herinvesteringsreserve bij staking van een gedeelte van een onderneming (gedeeltelijke staking) als gevolg van overheidsingrijpen te verruimen tot uitdrukking gebracht. Dat voornemen wordt met de voorgestelde maatregel in dit wetsvoorstel geregeld.

Wijzigingen IACK

Co-ouderschapsregeling

Voorgesteld wordt om de co-ouderschapsregeling voor de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK), die momenteel is opgenomen in de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (URIB 51 2001), in de wet op te nemen en aan te passen.

Voorgesteld wordt dat het kind geacht wordt ten minste zes maanden op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige te staan ingeschreven in de BRP als het kind gedurende ten minste 156 dagen van het kalenderjaar in elk van beide huishoudens verblijft en het kind gedurende het kalenderjaar op hetzelfde woonadres als diens andere ouder staat ingeschreven in de BRP. Om het toekennen van de IACK meer in lijn te brengen met doel en strekking van de IACK wordt voorgesteld om de formele inschrijvingseis met ingang van 1 januari 2025 te vervangen door een materiële toets.

Verruiming vrijstelling OV-abonnementen en voordeelurenkaarten

Mede gelet op de toename van administratieve lasten vanwege het hybride werken wordt voorgesteld om het privégebruik van een OV-kaart die wordt vergoed, verstrekt of ter beschikking gesteld gericht vrij te stellen. Dat leidt ertoe dat, onafhankelijk hoe een werkgever een OV-kaart aanbiedt aan diens werknemer, er geen belasting verschuldigd is, mits de werknemer de OV- kaart ook (in welke mate dan ook) voor zakelijke reizen (waaronder woon-verkeer) gebruikt. Bovendien kan het verruimen van de vrijstelling een stimulans zijn voor het gebruik van het openbaar vervoer voor zowel zakelijke als privéreizen.

Afschaffen betalingskorting voorlopige aanslag IB

Voorgesteld wordt om de betalingskorting bij voorlopige aanslagen IB af te schaffen. Het blijft ook na de inwerkingtreding van deze voorgestelde maatregel voor de belastingschuldige mogelijk om een voorlopige aanslag in één keer te betalen.

Minimumkapitaalregel in de vennootschapsbelasting

Met deze maatregel wordt een aanpassing in de minimumkapitaalregel in de Vpb voorgesteld. De minimumkapitaalregel is een specifieke renteaftrekbeperking in de Vpb voor banken en verzekeraars die is ingevoerd per 1 januari 2020. Om te komen tot een meer gelijke behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen is in 2019 de generieke renteaftrekbeperking (earningsstrippingmaatregel) uit ATAD1 geïmplementeerd in de Vpb. Omdat de earningsstrippingmaatregel niet aangrijpt bij banken en verzekeraars is per 1 januari 2020 de minimumkapitaalregel ingevoerd om ook voor hen het fiscale voordeel van de financiering met vreemd vermogen te beperken. De maatregel beperkt de aftrek van de verschuldigde rente voor zover het vreemd vermogen meer bedraagt dan 91% van het balanstotaal.

Aanpassing samenloopvrijstelling bij aandelentransacties

Dit wetsvoorstel bevat een voorstel om de zogenoemde samenloopvrijstelling in de ovb-wetgeving in die zin te wijzigen dat in ieder geval heffing van ovb (4%) plaatsvindt bij de verkrijging van nieuwe onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn onderworpen via een (kwalificerend) aandelenbelang als de achterliggende nieuwe onroerende zaken op dat moment voor minder dan 90% worden gebruikt voor btw-belaste prestaties of zich dat binnen twee jaren na het moment van verkrijging voordoet. Dit wordt bereikt door de toepassing van de samenloopvrijstelling in die gevallen uit te sluiten.

Algemeen btw-tarief op agrarische goederen en diensten

Voorgesteld wordt het verlaagde btw-tarief op de leveringen van bepaalde agrarische goederen per 1 januari 2025 af te schaffen. Gelijktijdig met het voorstel tot afschaffing van het verlaagde btw-tarief op leveringen van bepaalde agrarische goederen, zal een nota van wijziging op het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2024 worden aangeboden. Deze nota van wijziging zal de in het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2024 opgenomen codificatie van bestaand uitvoeringsbeleid ongedaan maken. Dit bestaande beleid ziet op de toepassing van het verlaagd tarief voor de opfok van dieren en het opkweken van planten. Voorliggend voorstel maakt deze codificatie irrelevant. Als het onderhavige wetsvoorstel wordt aangenomen, wordt het bestaande uitvoeringsbeleid ook ingetrokken per 1 januari 2025.

Wijziging van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992

Verhogen vaste voet bpm

In de Voorjaarsnota 2023 is kenbaar gemaakt dat het kabinet de ingroei van emissievrije personenauto’s wil versnellen en de aanschaf van een tweedehands elektrische auto wil subsidiëren. Om deze extra uitgaven te dekken wordt een verhoging van de vaste voet in de bpm voorgesteld met € 200 vanaf 2025 (prijspeil 2023).

Beëindigen teruggaaf bpm geldtransport

Het kabinet stelt voor om deze regeling te beëindigen, zodat ook houders van deze motorrijtuigen vanaf 2026 geprikkeld worden om bij aanschaf van het motorrijtuig te kiezen voor een CO2-zuiniger alternatief. Door beëindigen van de regeling wordt het belastingstelstel eenvoudiger.

Wijziging van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994

Beëindigen nihiltarief motorrijtuigenbelasting OV-autobussen op autogas en beëindigen nihil- of lager tarief motorrijtuigenbelasting voor LPG, CNG en LNG

Voorgesteld wordt om het verlaagde mrb-tarief te beëindigen met ingang van 1 januari 2026 om de houders van deze voertuigen voldoende handelingsperspectief te kunnen bieden. Voor het beëindigen van de vrijstelling voor autobussen wordt 1 januari 2030 als ingangsdatum voorgesteld.

  • Versoberen lagere mrb-tarieven kampeerauto
  • Versoberen oldtimersregeling mrb
  • Beëindigen kwarttarief mrb paardenvervoer
  • Naheffing buitenlands ingezetenen

Overige maatregelen

Er wordt een verduidelijking doorgevoerd voor de situatie dat een naheffing voor de mrb
mogelijk is vanwege een verandering aan het motorrijtuig.
Daarnaast wordt een aanpassing voorgesteld voor de situatie dat een motorrijtuig in de
bedrijfsvoorraad op de weg wordt gebruikt, en de bestuurder enkel in verzuim is doordat bij een
staandehouding het handelaarskentekenbewijs niet kan worden getoond. Er wordt voorgesteld om
de hoogte van de naheffingsaanslag en de daarvan afgeleide boete in verhouding te brengen met
dergelijk administratief verzuim. Voorgesteld wordt om in de situatie dat alleen het
handelaarskentekenbewijs niet kan worden overgelegd, de naheffingsaanslag te baseren op drie
maanden in plaats van twaalf maanden.
Tot slot wordt verduidelijkt dat de vrijstelling in de mrb voor een keuringsrit in het kader van de
Algemene Periodieke Keuring (APK) alleen geldt op de dag van de APK.

Inkorten nieuwe eerste schijf gas in de energiebelasting

Het kabinet stelt voor om de schijfgrens te stellen op 1.000 m3 in plaats van 1.200 m3.

Actualiseren duurzame warmtebronnen

Het kabinet stelt voor om de opsomming van duurzame warmtebronnen van de zogenoemde stadsverwarmingsregeling in de energiebelasting te actualiseren door deze aan te vullen met installaties die grotendeels gebruikmaken van aquathermie, een lucht-water-warmtepomp, gasvormige biomassa of een elektrische boiler.

Wettelijke grondslag gegevensverstrekking in het kader van Europeesrechtelijke verplichtingen

Staatssteun mag uitsluitend onder voorwaarden worden verstrekt. Een van de voorwaarden is de transparantieverplichting via de ‘Transparency Aid Module (TAM)’. In de TAM moeten diverse gegevens opgenomen worden. Om deze gegevens te verzamelen en te verwerken wordt voorgesteld om een verplichting tot het verstrekken van deze gegevens in te voeren. De verplichting bestaat uit een jaarlijkse actieve gegevensverstrekking voor energiebelastingplichtigen en een passieve gegevensverstrekking voor begunstigden. Er kan een last onder dwangsom opgelegd worden als niet aan de verplichting wordt voldaan.

Accijnstarieven voor alcoholhoudende producten

Het kabinet stelt voor om de accijnstarieven voor alcoholhoudende producten in de Wet op de accijns (WA) te verhogen als ware het een indexatie. Hieraan wordt invulling gegeven door de tarieven te vermenigvuldigen met de tabelcorrectiefactor voor de jaren 2023 en 2024 van respectievelijk 6,3% en 9,9%. Daarom wordt voorgesteld de alcoholaccijns te verhogen met 16,2%. Alcoholhoudende producten zijn bier, wijn, tussenproducten en overige alcoholhoudende producten.

Verhoging accijns dieselvervangende stookolie

Met ingang van 1 januari 2024 stelt het kabinet voor om het accijnstarief voor zware stookolie gelijk te stellen met het accijnstarief voor gasolie. Dit leidt er naar verwachting toe dat het gebruik ervan wordt beperkt. De wettelijk verschuldigde heffing over de veraccijnsde voorraad bij de verhoging per 1 januari 2024 wordt buiten toepassing gelaten.

Verhoging van de tabaksaccijns

Het kabinet stelt voor om de tabaksaccijns op sigaretten en op rooktabak per 1 april 2024 aanvullend te verhogen. De verhoging bedraagt € 0,60 cent per pakje sigaretten van 20 stuks en € 3,60 per pakje shag van 50 gram. Als gevolg van de maatregel bedraagt de gemiddelde verkoopprijs voor een pakje sigaretten van twintig stuks in 2024 naar verwachting € 10,70. Voor een pakje shag van 50 gram bedraagt de gemiddelde verkoopprijs in 2024 naar verwachting € 24,14.

Co-ouderschap toeslagen

Aangezien in onderhavig wetsvoorstel het begrip van co-ouderschap in de Wet IB 2001 wordt gewijzigd, ziet het kabinet aanleiding om dit begrip ook te wijzigen in de Awir. Door deze wijziging is het voor de ouder makkelijker om te bepalen of het kind voldoende dagen in diens huishouden verblijft en wordt zoveel mogelijk harmonisatie bewerkstelligd tussen de Wet IB 2001 en de Awir.

Verlenging horizonbepaling overtredersbegrip

Voorgesteld wordt om de in de horizonbepaling opgenomen vervaldatum nogmaals met vijf jaar op te schuiven en dus te vervangen door 1 januari 2029.

Loslaten koppeling rentepercentage belastingrente voor Toeslagen

Voorgesteld wordt om de wettelijke koppeling tussen de vaststelling van het percentage van de rente voor Toeslagen en de vaststelling van het percentage van de belastingrente voor de IB te verbreken en een aparte grondslag te creëren voor toeslagen om het percentage voor de rente vast te stellen. Zoals aangegeven is het voornemen de rente op 4% te handhaven, om te voorkomen dat toeslaggerechtigden nu met een stijging worden geconfronteerd. Er kan aanleiding zijn om in latere jaren dit percentage bij te stellen.

Invoeren hardheidsclausule in de Invorderingswet 1990

De voorgestelde introductie van een hardheidsclausule in de IW 1990 geeft de Minister van Financiën de bevoegdheid om tegemoet te komen aan bepaalde gevallen of groepen van gevallen waarin de toepassing van de IW 1990 leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.130 De voorgestelde hardheidsclausule geldt voor de bepalingen in de IW 1990 en werkt niet door naar bepalingen in andere wetten die specifieke bepalingen in de IW 1990 van overeenkomstige toepassing verklaren. Voorgesteld wordt dat voor de toepassing van de voorgestelde hardheidsclausule in de IW 1990 een vergelijkbare procedure zal gaan gelden als voor de al veel langer bestaande hardheidsclausule in de AWR.

Benzineaccijns

In de aanbiedingsbrief bij het Belastingplan 2024 meldt Van Rij dat ‘gezien de omvang van de derving die gepaard gaat met een verlenging van de verlaging van de benzineaccijns en de demissionaire status heeft het Kabinet gekozen om de verlaging niet voort te zetten’.

Bron: Belastingplan 2024