Afnemersbetalingen zelf opeisen is onbehoorlijk bestuur

Als de bestuurder van een B.V. de betalingen van afnemers van die B.V. overmaakt naar zijn eigen privérekening, pleegt hij daarmee onbehoorlijk bestuur. De B.V. zal door deze handeling de btw op de betaalde facturen niet kunnen afdragen. In deze situatie kan de fiscus de bestuurder aansprakelijk stellen.

In een zaak voor Hof Amsterdam had de ontvanger van de belastingen een bestuurder van een B.V. aansprakelijk gesteld voor schulden aan loonheffingen en btw die de B.V. niet kon betalen. De bestuurder begon daarop een bezwaar- en beroepsprocedure. In hoger beroep stelt hij dat zijn bezwaar tegen de aansprakelijkstelling moet worden gehonoreerd, omdat de fiscus te laat op dit bewaar heeft gereageerd. Het hof verwerpt dit standpunt, dat geen steun vindt in het recht.

Privérekening

Een ander punt dat het hof behandelt, is de vraag of sprake is van onbehoorlijk bestuur. De ontvanger betwist dat de bestuurder een correcte melding van betalingsonmacht heeft gedaan. Nu haalt een bestuurder die nalaat om op correcte wijze de betalingsonmacht van de B.V. te melden, zich al een hoop moeilijkheden op de hals. Zie ook: ‘De meldingsregeling fiscale bestuurdersaansprakelijkheid in de 21e eeuw’. Maar voor het geval dat de rechter meent dat wel een correcte melding heeft plaatsgevonden, motiveert de ontvanger waarom sprake is van onbehoorlijk bestuur. De bestuurder heeft aanvankelijk de bedragen die de B.V. ontving van haar afnemers grotendeels en soms volledig overgeboekt naar zijn privérekening. En later liet hij de bedragen die de B.V. factureerde rechtstreeks door de afnemers op zijn privérekening storten. De bestuurder liet net genoeg geld in de B.V. achter om de lopende uitgaven te kunnen betalen. Deze handelingen zijn volgens de fiscus de directe oorzaak van de betalingsonmacht van de B.V. Het hof is het eens met de ontvanger. Daarom maakt het niet meer uit of de B.V. een correcte melding van betalingsonmacht heeft gedaan. De bestuurder is terecht aansprakelijk gesteld.Wet: art. 32, tweede lid en 36 IW 1990 en art. 7:10 Awb

Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam 16 april 2019 (gepubliceerd 17 juli 2019), ECLI:NL:GHAMS:2019:1556

Bron @Taxence